De locatie. Tuinen maken deel uit van een nederzetting, van een straatruimte en een bepaald landschap. Klimaat en bodem hebben grote invloed op plantengroei. Bij het aanleggen van tuinen moeten de terreinomstandigheden optimaal worden gebruikt en mogelijk op een positieve manier worden veranderd. Een te zware of te lichte grond moet in de loop der jaren verbeterd worden door grondbewerking en verzorging. Terwijl het algehele klimaat nauwelijks te beïnvloeden is, Windbescherming en gunstige zonnestraling hebben niet alleen een positief effect op de plantengroei, maar ook op het welzijn van de mensen in de tuin.
De richting van het kompas is van belang, bij het bepalen van de locatie van gebouwen en beplanting. Gunstig is bijv. een rechthoekig perceel, die zich van noord naar zuid uitstrekt en het huis aan de noordkant staat. Dan valt het zonlicht op het grootste deel van de tuin. Groenblijvende bomen groeien in de schaduw van het gebouw, bodembedekkers, of vaste planten in het bos zijn gesetteld. Bomen komen naar het noorden- en westkant van de tuin. Hierdoor heeft de warmte van de zon een intensiever effect, want de wind uit het noorden en noordwesten wordt weggehouden. De zuidkant van een gebouw is bijzonder geschikt voor het kweken van warmteminnende planten. Ook de oriëntatie van de bloembedden en rijen fruitbomen op het zuiden zorgt voor een goed gebruik van de zonnestralen.